Toen ik twaalf jaar was was ik godsdienstig gezien al helemaal gevormd en in sommige gevallen ook ernstig misvormd. Denk nu niet dat dat alleen voor kinderen uit \”zware\” kerken geldt, want al gingen de gereformeerde en rooms katholieke jongens en meisjes niet écht naar de hel, hun misvorming was er zeker niet minder om. Ook hen werden de tradities uit de eeuwen en de eeuwigheid als waarachtige zekerheden ingeprent en ook hen zou het tot op de dag van vandaag heel veel moeite kosten om zich daaruit te bevrijden.

Intussen ging de leer van de kerk en vooral de leer van de uitverkiezing een steeds grotere rol spelen in mijn gedachten. Het beheerste en controleerde mijn leven. Het feit dat er een God was die als een grote almachtige heilige Bangmaker ergens beweerde dat Hij liefde was, maar dan alleen voor zijn uitverkorenen. Ik geloofde het, want wat moest je anders. Maar ik had er niks mee, want ik kon er niks mee. Als een soort test ging je de raarste dingen bedenken. Als God gedachten kon lezen wist Hij het. En dan maar zien of er wat gebeurde. Ach wat. Hij wist alles toch allang. Het maakte niet uit wat je deed en toch wel. God gebruikte wat je deed om duidelijk te maken wat Hij had bedacht. Ingewikkeld, maar zo zat het nu eenmaal. En als je dan alleen bent, ver van huis doe je dingen die niet kunnen. God mag het weten, want die weet toch alles. En verder weet niemand het. Diep van binnen, op één of ander onmogelijk plekje weet je wel, dat het niet goed was. Dat het niet kon. En toch gebeurde het. Niet buiten je wil om. Natuurlijk niet. Voor zonden was je zelf verantwoordelijk. Heel anders dan bij \”goede werken\”. Als ze al bestonden kwamen ze van de Allerhoogste zelf. Hij bewerkte ze in ons buiten onze wil om. En al het \”boze dat ik heb gedaan\” kwam natuurlijk regelrecht uit die door de erfzonde verziekte zielen van kinderen en jonge mensen. Daar hielp geen Volk en vaderland, geen werk en geen bloed tegen. O ja, wel bloed. Het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden. Maar daar had je toch ook niet zoveel aan. Dat gold alleen maar voor zijn uitverkorenen. Die konden er ook niks aan doen, dat ze uitverkoren waren, maar het waren toch \”Gods lieve kinderen\”. Bevoorrechtte positie. Naar de hemel! Was natuurlijk ook niet alles. Eeuwig zingen van Gods goedertierenheên. Altijd in de kerk. Altijd naar preken luisteren. Altijd en eeuwig maar zingen.